Last Updated: Thursday, 29 September 2022, 11:15 GMT

Rechtbank Den Haag, 24-01-2018 / AWB - 17 _ 13382

Publisher Netherlands, The: The Hague District Court
Publication Date 12 March 2018
Citation / Document Symbol ECLI:NL:RBDHA:2018:655
Cite as Rechtbank Den Haag, 24-01-2018 / AWB - 17 _ 13382, ECLI:NL:RBDHA:2018:655, Netherlands, The: The Hague District Court, 12 March 2018, available at: https://www.refworld.org/cases,NTL_HDC,5aa649464.html [accessed 5 October 2022]
Comments articles 5 and 7(1)(h) 2005 Regulation on benefits for asylum seekers and other categories of foreigners contrary to EU law
DisclaimerThis is not a UNHCR publication. UNHCR is not responsible for, nor does it necessarily endorse, its content. Any views expressed are solely those of the author or publisher and do not necessarily reflect those of UNHCR, the United Nations or its Member States.

Rechtbank Den Haag, 24-01-2018 / AWB - 17 _ 13382

ECLI:NL:RBDHA:2018:655

Inhoudsindicatie
Opvang Centraal Orgaan opvang asielzoekers, artikelen 5 en 7, aanhef en onder h, Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 onverbindend, beroep ongegrond.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Uitspraakdatum
2018-01-24
Publicatiedatum
2018-01-24
Zaaknummer
AWB - 17 _ 13382
Procedure
Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht




 
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
Uitspraak Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht

 

zaaknummer: AWB 17/13382


uitspraak van de meervoudige kamer van 24 januari 2018 in de zaak tussen
[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.M. van Eik),

 

en


het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

 

Procesverloop

 

Verweerder heeft per mail van 20 juli 2017 eiser in kennis gesteld de verstrekkingen aan eiser op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) te beëindigen.

Bij brief van 31 juli 2017 heeft eiser tegen dat besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.

 

De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 19 december 2017. Eiser en verweerder hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

 

Overwegingen

 

1. Het juridisch kader is als bijlage 1 aan de uitspraak gehecht.

 

2 Bij besluit van 27 januari 2017 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie eisers asielverzoek afgewezen als kennelijk ongegrond en aan eiser met toepassing van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een inreisverbod voor de duur van tien jaren opgelegd. Tevens is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd waarbij eiser is opgedragen onmiddellijk Nederland te verlaten. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep (NL17.4891 ) ingediend en verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening (NL17.4892). Ter zitting heeft verweerder verduidelijkt dat het recht op opvang van eiser op 27 januari 2017 van rechtswege is geëindigd op grond van zowel artikel 5 als artikel 7, aanhef en onder h van de Rva.

 

3 Eiser betoogt – zakelijk weergegeven - dat hij gedurende de beroepsprocedure gericht tegen het afwijzend asielbesluit recht heeft op opvang op grond van Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking) (de Opvangrichtlijn). Eiser meent dat de artikelen 5 en artikel 7 aanhef en onder h, van de Rva onverbindend moeten worden verklaard wegens strijdigheid met het Unierecht. Eiser verzoekt de rechtbank prejudiciële vragen te stellen aan het EU-Hof.

 

4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het beroep, omdat het besluit tot beëindigen van de opvang geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), doch slechts een feitelijke uitvoering van de van rechtswege ingetreden rechtsgevolgen van het afwijzend besluit op de asielaanvraag als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw. Er bestaat geen recht om opvang te verlenen buiten de in de Rva bedoelde categorieën. Verder is verweerder evenmin gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan aanleiding wordt gezien, buiten de RvA om, opvang te verstrekken.

 

5 De rechtbank acht zich bevoegd kennis te nemen van inleidend beroepschrift nu eiser betoogt dat de artikelen 5 en 7, aanhef en onder h, van de Rva onverbindend moeten worden verklaard wegens strijdigheid met het Unierecht en verweerder op grond van deze bepalingen eisers opvang heeft beëindigd.

 

6 De rechtbank overweegt het volgende.


6.1

Artikel 17, eerste lid, van de Opvangrichtlijn draagt de lidstaat op ervoor te zorgen dat voor verzoekers materiële opvangvoorzieningen beschikbaar zijn wanneer zij hun verzoek om internationale bescherming indienen.

Gelet op het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b van de Opvangrichtlijn is een verzoeker een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen.

Ingevolge artikel 3 van de Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (de Procedurerichtlijn) is de richtlijn – voor zover hier van belang - van toepassing op alle onderdanen van derde landen die een verzoek om internationale bescherming op het grondgebied van een lidstaat indienen voor zover zij als verzoeker op het grondgebied mogen verblijven.


6.2

Allereerst ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiser een verzoeker is in de zin van de Opvangrichtlijn nu zijn asielverzoek is afgewezen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. De rechtbank is van oordeel dat het afwijzend asielbesluit van 27 januari 2017 geen definitieve beslissing is in de zin van artikel 2, onder b, van de Opvangrichtlijn omdat nog geen uitspraak is gedaan in de beroepsprocedure gericht tegen dit besluit en evenmin is beslist op het verzoek tot het treffen van voorlopige voorziening tegen eisers uitzetting. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun bij artikel 2, aanhef en onder e, van de Procedurerichtlijn waarin het begrip "definitieve beslissing" is omschreven als een beslissing waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat ongeacht of dit rechtsmiddel tot gevolg heeft of de verzoekers in de lidstaten mogen blijven in afwachting van het resultaat.


6.3

Voorts concludeert de rechtbank dat eiser gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de Opvangrichtlijn valt onder de werkingssfeer van deze richtlijn. Het is eiser immers op grond van artikel 7.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) toegestaan de uitspraak op het verzoek tot het treffen van een de voorlopige voorziening in Nederland af te wachten.

Ook ingevolge artikel 46, achtste lid, van de Procedurerichtlijn is het verzoeker toegestaan staan om op het grondgebied van de lidstaat te blijven in afwachting van de uitkomst van de in lid 6 bedoelde procedure om te bepalen of de verzoeker al dan niet op het grondgebied mag blijven.

6.4

Gelet op het hiervoor overwogene heeft eiser op grond van de Opvangrichtlijn aanspraak op opvang zolang hij de door hem aangespannen procedures gericht tegen het afwijzend asielbesluit en inreisverbod in Nederland mag afwachten. Dat eiser als gevolg van het afwijzend asielbesluit en het inreisverbod geen rechtmatig verblijf meer heeft in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet, maakt dat niet anders.


6.5

Nu artikel 5 van de Rva voorschrijft dat het recht op opvang van een asielzoeker eindigt indien de vertrektermijn als bedoeld in artikel 62 van de Vw is verstreken, is deze bepaling strijdig met de Opvangrichtlijn voor zover de vertrektermijn al eindigt terwijl de asielzoeker nog in Nederland mag verblijven in afwachting van de uitspraak op zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. In dat geval wijkt artikel 5 van de Rva in het nadeel van de asielzoeker af van de Opvangrichtlijn en moet deze bepaling onverbindend worden verklaard.

Ditzelfde geldt voor artikel 7, eerste lid, onder h van de Rva waarin wordt bepaald dat de opvang onmiddellijk eindigt indien jegens de asielzoeker een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet geldt en de vreemdeling uit dien hoofde geen rechtmatig verblijf meer heeft.


6.6

Verweerder heeft derhalve de opvang van eiser niet op grond van deze bepalingen mogen beëindigen.

 

7 Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding tot stellen van prejudiciële vragen aan het EU-Hof.

 

8 Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De te vergoeden kosten zijn overeenkomstig artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vastgesteld op € 1002,- - (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, beide ter waarde van € 501,-).

 

Beslissing

 

De rechtbank

- verklaart de artikelen 5 en 7, aanhef en onder h, van de Rva onverbindend;

- verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen de beëindiging van de opvangvoorzieningen;

- draagt verweerder op eiser opvang te verlenen tot is beslist op eisers verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met procedurenummer NL17.4892;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1002,-;

- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 168,- aan hem te vergoeden.

 

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, voorzitter, mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer en mr. I.J.K. van der Meer, leden, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2018.







 

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

 

Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).

 

Bijlage 1

 

Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005

 

Artikel 5:

Het recht op opvang van een asielzoeker wiens asielaanvraag die recht op opvang heeft gegeven is afgewezen, eindigt indien de vertrektermijn als bedoeld in artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 is verstreken, tenzij de uitzetting van betrokkene ingevolge de Vreemdelingenwet of een rechterlijke uitspraak achterwege dient te blijven.

 

Artikel 7:

1. Het recht op opvang eindigt in de volgende gevallen:

(..)

h. indien een asielzoeker tot ongewenst vreemdeling als bedoeld in artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 is verklaard of indien het een asielzoeker betreft jegens wie een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van die wet geldt en de vreemdeling uit dien hoofde geen rechtmatig verblijf heeft: onmiddellijk;

 

Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking)

 

Artikel 1, doel:

Deze richtlijn heeft ten doel normen vast te stellen voor de opvang in de lidstaten van personen die om internationale bescherming verzoeken („verzoekers").

 

Artikel 2, definities:

a. a) „verzoek om internationale bescherming": een verzoek om internationale bescherming zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h), van Richtlijn 2011/95/EU;

b) „verzoeker": een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;

(..)

 

Artikel 3, Werkingssfeer

1. Deze richtlijn is van toepassing op alle onderdanen van derde landen en staatlozen die een verzoek om internationale bescherming op het grondgebied, inclusief aan de grens, in de territoriale wateren of in de transitzones, van een lidstaat indienen voor zover zij als verzoeker op het grondgebied mogen verblijven, alsmede op de gezinsleden, indien zij overeenkomstig het nationale recht onder dit verzoek om internationale bescherming vallen.

 

(..)

 

Artikel 17, eerste lid:

De lidstaten zorgen ervoor dat voor verzoekers materiële opvangvoorzieningen beschikbaar zijn wanneer zij hun verzoek om internationale bescherming indienen.

 

Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking)

 

Artikel 2:

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

[…];

c) "verzoeker": een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;

(..)

e) "definitieve beslissing": een beslissing of de onderdaan van een derde land of de staatloze de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus wordt verleend overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU, waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat in het kader van hoofdstuk V, ongeacht of dit rechtsmiddel tot gevolg heeft dat de verzoekers in de lidstaten mogen blijven in afwachting van het resultaat;

(..)

p) "in de lidstaat blijven": op het grondgebied blijven van de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming is gedaan of wordt behandeld, daaronder begrepen aan de grens of in een transitzone van die lidstaat;

 

Artikel 9:

1.Verzoekers mogen in de lidstaat blijven, louter ten behoeve van de procedure, totdat de beslissingsautoriteit overeenkomstig de in hoofdstuk III uiteengezette procedures in eerste aanleg een beslissing heeft genomen. Dat recht om te blijven houdt niet in dat de betrokkene recht heeft op een verblijfsvergunning

 

Artikel 46:

(..)

5 . Onverminderd lid 6 staan de lidstaten de verzoekers toe om op het grondgebied te blijven tot de termijn waarbinnen zij hun recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel kunnen uitoefenen, verstreken is en, wanneer dat recht binnen de termijn werd uitgeoefend, in afwachting van de uitkomst van het rechtsmiddel.

6. In het geval van een beslissing om:

a. a) een verzoek als kennelijk ongegrond te beschouwen overeenkomstig artikel 32, lid 2, of als ongegrond na behandeling overeenkomstig artikel 31, lid 8, behoudens de gevallen waarin deze beslissingen zijn genomen op basis van de in artikel 31, lid 8, onder h), genoemde omstandigheden;

b) een verzoek als niet-ontvankelijk te beschouwen krachtens artikel 33, lid 2, onder a), b) of d);

c) het opnieuw in behandeling nemen van het dossier van de verzoeker te weigeren nadat de behandeling ervan overeenkomstig artikel 28 is beëindigd; of

d) een verzoek niet of niet volledig te behandelen overeenkomstig artikel 39,

is een rechterlijke instantie bevoegd om, op verzoek van de betrokken verzoeker of ambtshalve, uitspraak te doen over de vraag of de verzoeker op het grondgebied van de lidstaat mag blijven, indien deze beslissing resulteert in een beëindiging van het recht van de verzoeker om in de lidstaat te blijven, en het nationale recht in dergelijke gevallen niet voorziet in het recht om in de lidstaat te blijven in afwachting van de uitkomst van het rechtsmiddel.

7. Lid 6 is uitsluitend van toepassing op de in artikel 43 bedoelde procedures mits:

a. a) de verzoeker over de nodige tolkdiensten en rechtsbijstand beschikt, en minstens een week de tijd heeft om het verzoek op te stellen en aan de rechterlijke instantie de argumenten voor te leggen om hem, in afwachting van de uitkomst van het rechtsmiddel, het recht te verlenen op het grondgebied te blijven; en

b) in het kader van de behandeling van het in lid 6 bedoelde verzoek, de rechterlijke instantie de feitelijke en juridische aspecten van de negatieve beslissing van de beslissingsautoriteit onderzoekt.

Indien niet is voldaan aan de onder a) en b) genoemde voorwaarden, is lid 5 van toepassing.

8. De lidstaten staan de verzoeker toe om op het grondgebied te blijven in afwachting van de uitkomst van de in de leden 6 en 7 bedoelde procedure om te bepalen of de verzoeker al dan niet op het grondgebied mag blijven.

 

Search Refworld

Countries